Soms
zie je beelden en soms lees je de woorden erbij………..zo mooi en ontroerend en zo
hoopvol. Ik heb Ronald gevraagd of ik dit prachtige mocht delen op mijn site……en
ja dat mocht van hem, wat fijn………..hij neemt je mee de wereld in van de Mandalist………een
prachtige kijk- en luisterreis gewenst………..
Terugkeer naar
de vlindertuin
Het was inmiddels mei en de dichter was weer wakker. De zolder waar hij
woonde, was veranderd. In de winter had de Mandalist, die onder hem woonde,
besloten om een dakraam te plaatsen. Na jaren van duisternis en kaarslicht
moest de dichter wel wat wennen aan de ochtendzon die nu haar licht wierp op
zijn schrijftafel en het stof deed dansen. De opgezette reiger, hoog op de kast
achter hem, keek hem priemend aan en leek hem spottend te vragen wat hij nu
weer te vertellen had. Dat kon niet echt natuurlijk, maar in de gedachtewereld
van de dichter konden ook de dieren praten, zelfs de dode dieren zoals de dodo.
Voor hem kon alles praten, alle dingen, maar zeker alle dieren en alle planten.
Zo sprak bijvoorbeeld het madeliefje over onschuld, de goudsbloem over verdriet
en de hazelaar over verzoening. En de vlinders? De vlinders spraken tot hem
over lang, heel lang geleden, over hun geboortegrond. Ze vertelden hem over de
tuin van Eden. Over hoe zij eerst bloemen waren en over hoe God hen op een
mooie ochtend als deze, in een jolige bui met een piepklein schaartje had
losgeknipt van de struiken zodat zij bij alle andere bloemen op visite konden
gaan, maar ook de liefde in de buiken van mensen konden gaan brengen.
Ja, de vlinders konden mooi vertellen. Zo mooi, dat de dichter er altijd
zachtjes bij moest huilen, en dat die tranen van ontroering in hem een diep
verlangen wakker hield naar terugkeer. Terugkeer naar de vlindertuin. Ja, dat
was waaraan de dichter vaak dacht wanneer hij wat weemoedig en een beetje
triestig was.
'Wat zit je te
doen?', vroeg de Mandalist aan de dichter. 'Ik zit wat te bladeren in oude
boeken. Nou ja, echt oud zijn ze nu ook weer niet, maar ze zijn afgeschreven. Kijk
maar, het staat erop, afgeschreven ... afgeschreven ... afgeschreven. Ze werden
niet meer uitgeleend, een hele stapel. Nog geen euro per stuk'. Voor hem lag
een groot, dik boek met als titel: 'Alle vlinders van de wereld, afgebeeld op
ware grootte'.
'Weet je', zei
de dichter, 'encyclopedieën worden niet meer gedrukt, niet meer verkocht en
niet meer uitgeleend. In ons collectieve geheugen is het nog maar moeilijk
bladeren ... iedereen zegt dat het elektronisch bewaren makkelijker is, dat we
op het internet alles kunnen vinden. Maar voor mij lijkt het wel ...', hij keek
even vertwijfeld naar de blauwe lucht achter zijn dakraam om daarna op ietwat
sombere toon te vervolgen, 'voor mij lijkt het wel alsof er een verband is
tussen dit afgeschreven boek en het langzaamaan verdwijnen van de vlinders. De
rode lijst van verdwenen en/of bedreigde soorten wordt steeds weer langer.' De
dichter zweeg. De Mandalist vond het niet prettig wanneer de dichter zo sprak.
Het maakte hem verdrietig, maar ook onmachtig, want wat konden zij er immers
aandoen? 'Je moet je niet druk maken om de dingen die je toch niet kunt
veranderen.', had een van zijn vrienden hem immers gezegd.
Toch zag hij
ook een blijde twinkeling in de ogen van de dichter, een opleving. 'Ik ga ook
maar eens radicaliseren!', sprak de dichter plotseling krachtdadig. 'Wij', en
hij wees naar de Mandalist, 'wij ' worden ecoterroristen. We hebben een goede
naam nodig, liefst een afkorting, een embleem, een strijdlied, een manifest,
een doelwit, een voertuig, een wapen en bommen, heel veel bommen. En natuurlijk
doen we alles in het geheim.'
'Een wapen?
Bommen?', riep de Mandalist verschrikt, want hij moest immers niets hebben van
geweld, want geweld, dat wist hij, leidt altijd tot meer geweld en brengt
altijd veel pijn en verdriet en angst, de minst plezierige van alle gevoelens.
'Je hoeft niet
te schrikken hoor', zei de dichter lachend, 'we worden niet gevaarlijk. We gaan
niemand pijn doen of verdrietig maken en we gaan zeker geen angst aanjagen.'
Vervolgens vertelde hij de Mandalist uitvoerig over zijn plannen.
Lachend ging de Mandalist de trap af, het afgeschreven boek onder zijn arm. Hij mocht het stuk
gaan knippen. Hij zou het embleem gaan maken en de papieren vlindervleugels
zorgvuldig in zijn nieuwe mandala plakken.
Wat rest van
dit verhaal is ontleend aan de hoopvolle fantasie van de dichter.
In
de nachten die volgden, fietsten zij onder het kiemkrachtige licht van een
wassende maan door de stad. Hun bakfiets barstensvol met bloemenzaad en
vlinderstruik. Ze lieten geen braakliggend terrein ongemoeid en met hun koevoet
wrikten zij menig stoeptegel los, dit ten faveure van een vlinderstruik. 'Want
als een vlinder wilden zij zweven, dartelen in de wind. Als een vlinder wilden
zij dartelen, zweven in de wind'. Dat was hun lied.
Die
zomer zou de stad weer rijk aan bloemen zijn. En vlinders, een invasie van
vlinders. Dat was hun droom.
'Want
weet je ...', zei de dichter tot slot, 'als een kind een vlinder ziet, dan gaat
het huppelen en lachen van plezier. En dat is toch wat we willen, een stad vol
huppelende kinderen?'
Met de vermelding van Ronald: mandala
gemaakt in gemengde techniek, paper,
waterverf en borduurgaren.